Meer waarde uit data met datagedreven assetmanagement

Van alle drinkwaterbedrijven in Nederland saneert WML relatief het meeste aantal kilometers aan hoofdleidingen per jaar. Het gebruik van data speelt een grote rol in het bepalen van welke leidingen wanneer worden vervangen. Richard Peerboom, adviseur drinkwatervoorziening en voorzitter van het saneringsteam bij WML, legt uit waarom WML in het datagedreven saneren mee vooroploopt in Nederland.

Hoeveel kilometers aan hoofdleidingen saneert WML per jaar?

‘Wij streven er naar jaarlijks 1,25% van het hoofdleidingennet te saneren. Dat komt neer op grofweg 100 kilometer, waarvoor circa 90 kilometer worden teruggelegd. Om het werk beheersbaar te houden – zowel financieel als qua menskracht – en om de aannemers die het moeten uitvoeren aan ons te binden door hen continuïteit te bieden, is het streven om elk jaar ongeveer hetzelfde aantal kilometers te laten saneren. Dat spoort echter niet helemaal met de levensduur van het leidingnet. Veel hoofdleidingen zijn aangelegd na de Tweede Wereldoorlog en bereiken allemaal op ongeveer hetzelfde moment het einde van hun levensduur. Je zou dan strikt genomen ook een piek in het saneren krijgen, de in de drinkwaterwereld bekende saneringsbult. Die bult proberen we voor te zijn en af te vlakken. Tegelijkertijd willen we leidingen niet te vroeg saneren, omdat je dan onnodig kosten maakt. Maar we willen ze ook niet te laat saneren, omdat er dan problemen kunnen ontstaan in de drinkwaterlevering.’

Hoe bepalen jullie het juiste moment van saneren?

‘Dat doen we met behulp van data. Van veel oude leidingen ontbreekt een goede uitgebreide registratie. Je kent dan bijvoorbeeld wel het materiaal, maar niet de fabrikant en samenstelling. Je weet dus ook niet welke onderscheidende kenmerken en dus kwaliteit die leidingen hebben. Bovendien bevinden ze zich in de ondergrond waardoor je ze niet kunt bekijken om te zien wanneer ze aan vervanging toe zijn. We moeten het daarom doen met modellen die het juiste moment van saneren zo goed mogelijk voorspellen. In 2014 zijn we daarmee begonnen. We breiden de modellen, het aantal data dat we daarin gebruiken en het analyseren nog steeds uit. We zien data als een welkome extra collega.’

Welke data gebruiken jullie?

‘We gebruiken nu twee modellen voor de hoofdleidingen. In het eerste model rolt uit data als leeftijd, toegepast materiaal, de druk in de leiding en het aantal aansluitingen automatisch een theoretisch jaar van vervanging. Dat wordt verder verfijnd in het tweede model, waarin het aantal geregistreerde lekkages automatisch het toekomstig verloop van de storingsfrequentie voorspelt. Dat helpt om preciezer te bepalen welke leidingen in welk jaar moeten worden vervangen, namelijk vlak voordat ze volgens het model meer lekkages gaan krijgen. Helemaal waterdicht is dat model overigens niet. We hebben soms te maken met lekkageproblemen die we niet hadden verwacht. Vaak heeft dat te maken met de bedrijfsvoering en werkzaamheden van derden in de ondergrond. Dit soort incidenten valt moeilijk of niet te voorkomen.’

Door te saneren vlak voordat een toename van storingen is voorspeld, zou het aantal lekkages van hoofdleidingen langzaam moeten afnemen. Is dat zo?

‘Nee, dat blijft voorlopig redelijk stabiel. Maar dat is feitelijk ook al winst. Gezien de aankomende saneringsbult zou je namelijk verwachten dat het aantal lekkages jaarlijks toeneemt, maar dat is dus niet zo.’

WML stemt werkzaamheden ook zo veel mogelijk af op die van gemeenten aan bijvoorbeeld de riolering en van Enexis aan met name gasleidingen.

‘Klopt. Dat doen we niet alleen om de overlast voor bewoners zoveel als mogelijk te beperken, maar ook omdat we weten dat graafwerkzaamheden risico’s opleveren voor onze leidingen. Als het dan om leidingen gaat waarvan we weten dat die al behoorlijk storingsgevoelig worden, kan dat aanleiding zijn om het saneren te versnellen. Als grens hanteren we maximaal tien jaar vóór de theoretische vervangingsdatum. Overigens registreren wij vrijwel alle werkzaamheden die gemeenten laten uitvoeren in de ondergrond. En we houden bij in welke gevallen dat leidt tot lekkages in onze leidingen. De hoeveelheid data die wij daar langzaam mee verzamelen, helpt ons om in de toekomst onze saneringen nog beter af te stemmen op die van gemeenten. In die registratie van gemeentelijke projecten is WML redelijk uniek in Nederland. Al met al wordt momenteel in grofweg een derde van de gevallen het saneringsmoment afgestemd op andere graafwerkzaamheden. Een derde bestaat uit leidingen die echt slecht zijn; het resterende derde deel bestaat uit saneringen waarmee we inspelen op de saneringsbult en kunnen zorgen voor een jaarlijks stabiele stroom van werk.’

Jullie werken nog steeds aan uitbreiding van jullie datamodellen. Wat staat er op dit moment op het programma?

‘Dat zijn drie dingen, die alle drie nog vrij uniek zijn in Nederland. Ten eerste willen we ook de waterkwaliteit een plek geven in de modellen. Behalve een toename van het aantal lekkages kan ook een verslechtering van de waterkwaliteit aanleiding zijn een leiding te saneren. Tweede uitbreiding is dat we de streefstructuur van ons hoofdleidingnet, die we tien jaar geleden hebben bepaald, willen automatiseren. De streefstructuur wordt dan automatisch elk jaar aangepast op basis van allerlei ontwikkelingen en prognoses waarvan we de data in een model hebben gestopt. Die streefstructuur bepaalt vervolgens in hoge mate hoe we een bepaalde sanering precies uitvoeren. Derde uitbreiding is dat we bekijken of en hoe we ook de vervanging van transportleidingen en aansluitleidingen in een model kunnen stoppen. Tot dusver had dat weinig prioriteit bij ons en de andere drinkwaterbedrijven. Vanwege de omvang van deze werkzaamheden en de kosten ervan is het belangrijk er toch aandacht aan te schenken.’

Verwacht je dat WML met dit datagedreven assetmanagement ooit alle storingen zal kunnen voorkomen?

‘Dat is een utopie. Er kan altijd iets misgaan in de bedrijfsvoering of bij graafwerkzaamheden van andere partijen. Maar feit is wel dat we gaandeweg steeds beter het juiste moment van saneren kunnen bepalen. En doordat we nu jaarlijks ongeveer even veel saneren, komen in de verre toekomst de leidingen mooi verspreid door de tijd aan het eind van hun levensduur. Dat maakt het theoretisch minder ingewikkeld om het saneringswerk te plannen. Zo ver is het echter nog lang niet. Ons werk is voorlopig nog niet klaar. Sterker nog: ik heb het gevoel dat we eigenlijk nooit dichter bij de eindstreep raken. Er komen namelijk steeds nieuwe mogelijkheden waarmee we het nog beter en slimmer kunnen doen.’